Waarom we gebaat zijn bij de verhalen uit het oorlogsarchief

Verschenen in Trouw, 4 januari 2025

Dit had het eerste weekend moeten zijn waarin het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) vrij toegankelijk was. Dat archief bevat de dossiers van Nederlanders die na de oorlog verdacht werden van collaboratie met de Duitsers. De archiefwet bepaalde dat die dossiers vanaf 1 januari op papier openbaar zouden zijn; het Nationaal Archief wilde ze ook online beschikbaar maken, wat de toegankelijkheid enorm zou vergroten

Maar het is 2025, en de archieven zijn noch op papier noch digitaal openbaar. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) had bezwaar tegen de online openbaarmaking, omdat het archief gevoelige gegevens van nog levende mensen bevat. Als noodverband komt er nu een constructie waarbij het archief wel digitaal doorzoekbaar wordt in de studiezaal van het Nationaal Archief. Maar om dat noodverband binnen de privacywetgeving te houden, is het nodig ook het papieren archief (nog) niet openbaar te maken.

De privacywetgeving heeft alleen betrekking op persoonsgegevens van nog levende mensen. Zoals Aleid Wolfsen, voorzitter van de AP, begin deze week in NRC zei: ‘Ons mandaat houdt pas op als er geen overlevenden meer zijn. Dan gaan we er niet meer over.’ De doden hebben geen recht op privacy. Althans, juridisch niet. Maar hoe zit dat ethisch?

Als historica werk ik veel met dode mensen. Omdat ik medisch historica ben, zijn die dode mensen vaak patiënten. Vroeger, toen geschiedenis nog draaide om Grote Mannen die Belangrijke Dingen deden, ging medische geschiedenis vooral over artsen, maar tegenwoordig bekijken we de zaken ook graag vanuit het perspectief van de patiënt. Daarvoor bestuderen we bijvoorbeeld patiëntendossiers.

Een medisch dossier is typisch iets wat de meeste mensen graag privé houden. Sommige historici anonimiseren daarom de patiënten waarover ze schrijven. Die patiënten hebben er tenslotte niet om gevraagd, dus wie zijn wij dan om zomaar hun medische was buiten te hangen, ook al zijn ze dood?

Hoe vanzelfsprekend dat ook klinkt, er is wel iets tegen in te brengen. De doden zijn de levenden niet. Juridisch niet, maar ook ethisch niet. Om met Voltaire te spreken: ‘De levenden zijn we respect verschuldigd, de doden alleen de waarheid’.

Die waarheid is gebaat bij controleerbaarheid. Als ik pseudoniemen gebruik, kunt u moeilijker in het archief nazoeken of het klopt wat ik schrijf. Natuurlijk, daar kunnen we omheen werken; ik zou bijvoorbeeld wel dossiernummers kunnen noemen – omslachtiger, maar wellicht werkbaar.

Maar er is nog een bezwaar tegen anonimiseren. Een naam noemen is een bestaan bevestigen; een naam weglaten, een bestaan uitwissen. Medische geschiedenis vanuit het patiëntperspectief was juist bedoeld om naast artsen ook patiënten een stem te geven. Maar wie geanonimiseerd wordt, spreekt zachter dan degene wiens naam wél genoemd wordt. En wie zelfs anoniem niet opgevoerd wordt, bijvoorbeeld omdat zijn dossier niet openbaar is, heeft helemaal geen stem.

Dat geldt niet alleen voor patiënten. Vorig weekend publiceerde deze krant een prachtig stuk over het CABR, en wat het zo’n waardevol archief maakt. Die waarde zit deels in de antwoorden die het archief biedt op vragen van individuele nabestaanden: wat is er met mijn oudoom gebeurd, wat heeft mijn oma nou werkelijk gedaan?

Maar het CABR gaat niet alleen over individuen, het gaat ook over de staat. De staat die in de naoorlogse jaren de rechtsstaat wilde herstellen, en dat deed door grondrechten te schenden. Tienduizenden verdachten – niet veroordeeld – werden opgesloten in interneringskampen; mensen werden veroordeeld voor feiten die niet strafbaar waren op het moment dat ze gepleegd werden. De doodstraf werd heringevoerd. Wat is daar gebeurd? En wat moeten we daarvan vinden?

Om die vragen te beantwoorden, kunnen we niet zonder het CABR – en niet zonder het verhaal van dameshoedenverkoper Ans van Dijk. Haar verhaal vormt de kern van het Trouw-stuk van vorige week. Lees het, en u begrijpt waarom we zulke verhalen moeten vertellen, met naam en al.