Mijn vertrouwen in de orthodontist sloeg om in paniek
Verschenen in Trouw, 21 september 2024
Omdat ik alle onheil die op onze democratische rechtsstaat afkomt nog even wilde ontkennen, verdiepte ik me dinsdagavond niet in Troonrede of Miljoenennota, maar deed ik een rondje opvoedvragen. Alle drie de kranten die ik lees, hebben een opvoedrubriek; en alle drie zetten ze de nieuwe opvoedkwestie op dinsdag online.
Mijn favoriet deze week was de Volkskrant, over de orthodontist. De helft van alle kinderen krijgt op enig moment een beugel. Dat heeft soms medische redenen, soms esthetische. Hoe weet je wat bij jouw kind het geval is, en hoe bepaal je of zo’n beugel écht nodig is?
Voor mij als medisch historica een fascinerende vraag. Ik onderzoek onder meer de veranderende rol van geneeskunde, en thema’s als medicalisering en overbehandeling horen daarbij. De Volkskrant had een geruststellend antwoord, afkomstig van een bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Orthodontisten: ‘De orthodontist zal je daar eerlijk in adviseren’.
Ik stel mij zo voor dat u nu uw wenkbrauwen optrekt. Jaja, denkt u, wij van wc-eend, zo’n orthodontist weegt haar eigen financiële belang toch ook mee. Klopt, zeg ik vanuit mijn academische expertise, financiële prikkels leiden makkelijk tot overbehandeling.
Toch zat ik instemmend te knikken toen ik het advies las, want in mijn eigen ervaring zijn orthodontisten inderdaad eerlijke, onafhankelijke adviseurs. En omdat niets menselijks de wetenschapper vreemd is, neig ik er ook weleens naar mijn eigen ervaring als relevanter te zien dan de wetenschappelijke consensus.
Een halfjaar geleden bezocht ik voor het eerst van mijn leven een orthodontist. Het is een klein wonder dat het zo lang geduurd heeft, want ik heb nogal een overbeet (ja, kijkt u gerust nog eens goed naar de foto hierboven). Maar ik had daar nooit last van, en mijn tandartsen blijkbaar ook niet. Totdat ik een kies kwijtraakte, en mijn tandarts het ontstane gat tot kans bestempelde: nu hadden we de ruimte om eens lekker te gaan schuiven.
De orthodontist zag dat anders. “Niet aan beginnen. Het gaat 3000-4000 euro kosten. We moeten kiezen trekken, een snijtand wellicht, dan een kaakoperatie natuurlijk, want die overbeet is enorm, en dan twee jaar beugelen. En als het dan al lukt – dat is de vraag, want bij kinderen krijgen we dit vaak al niet meer recht, laat staan op uw leeftijd – dan is het risico op terugval enorm, en kunnen we na een paar jaar opnieuw beginnen.”
Het leek mij een ideaal verdienmodel: 4000 euro incasseren, twee jaar wachten, dan hetzelfde werk nog eens doen, weer 4000 euro incasseren, en dat dan eindeloos herhalen. Maar deze orthodontist dacht niet in verdienmodellen, gaf het eerlijke advies ‘niet doen’, en herstelde zo mijn vertrouwen in zijn beroepsgroep.
“Het komt natuurlijk door die tongpersing”, lichtte hij nog toe. Dit was voor mij een nieuw woord. Tongpersing? “Ja, overduidelijk. Heeft niemand dat ooit tegen u gezegd?” Nee. Nooit. Maar blijkbaar duw ik met mijn tong tegen mijn voortanden, en doe ik dat zo effectief dat het me gelukt was een overbeet te creëren waar zelfs de orthodontist zich geen raad mee wist. Ik voelde enige trots opkomen.
Maar toen bleek dat mijn orthodontist niet het type was dat zich bij de eerste tegenwind uit het veld liet slaan. Hij dacht liever na over wat er wél kon. “Tong eruit. Dat is de oplossing.”
Mijn vertrouwen veranderde in paniek.
“Maar dat heeft weer andere nadelen, natuurlijk”, voegde hij snel toe. Hij lachte.
De opluchting! Mijn vertrouwen was terecht, mijn tong mocht blijven, het was gewoon een grap.
En nu maar hopen dat mijn premier hetzelfde gevoel voor humor heeft als mijn orthodontist.