Met taal kies je ook inhoud: laat het universitaire debat daar over gaan
Verschenen in Trouw, 18 februari 2024
Al bij de titel sprongen de tranen me in de ogen. Probeer er een werkwoord in te krijgen, adviseer ik studenten vaak. En maak het een beetje beeldend, zodat de lezer meteen iets voor zich ziet. Zou zo’n student vervolgens aankomen met ‘Maatregelenpakket zelfregie: versterken Nederlandse taal en beheersen internationale instroom’, dan zou ik zeggen: probeer het nog eens. Instroom van wat? Zelfregie van wie? En dan ‘maatregelenpakket’, ook niet echt een woord waar de liefde voor de Nederlandse taal vanaf spat. Als je die Nederlandse taal écht wilt versterken, schrijf dan om te beginnen zélf eens leesbaar en aantrekkelijk Nederlands.
Maar de schrijvers van deze tekst hebben niet zoveel met de Nederlandse taal. Het is een stuk van koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL), en daar houden ze diep van binnen meer van het Engels. Maar daar kun je tegenwoordig niet meer voor uitkomen, want zelfs de rechtsstaat mag dan niet meer vanzelfsprekend zijn, over één ding zijn ze het in Den Haag volledig eens: er moet meer Nederlands gesproken worden aan de universiteit.
Dus nemen ze bij de UNL, na een duwtje van minister Robbert Dijkgraaf, de vlucht naar voren en kwamen ze vorige week met hun eigen ‘maatregelenpakket’. Tot stand gekomen door ‘zelfregie’, ‘een intensieve vorm van afstemming, waarin universiteiten gezamenlijk besluiten nemen over complexe en instellingsoverstijgende thema’s’. ‘We hebben zelf een plan gemaakt’ hadden ze ook kunnen schrijven, maar waarom zou je zes woorden gebruiken als het ook in vijftien kan.
De politieke discussie over het universitaire taalbeleid gaat vaak vooral over internationale studenten, en dat er daar te veel van zijn. En dat ‘ze’ ‘onze’ studieplekken, studentenkamers en belastingcenten inpikken.
Het is zeer te prijzen dat de UNL los probeert te komen van die nogal vijandige toon, door nadrukkelijk ook de waarde van de internationale studenten te benadrukken. Wel jammer dat ze die waarde al in de eerste alinea platslaan tot wat deze studenten de Nederlandse economie opleveren: gemiddeld 17.000 euro netto als ze uit de EU komen en 96.000 euro netto als ze van buiten de EU komen.
Waarde die minder makkelijk in geld uit te drukken valt, blijft zo wat onderbelicht. Denk, bijvoorbeeld, aan internationale uitwisseling van ideeën, kennismaking met andere culturen, vertrouwd raken met andere talen, en hoe dat bijdraagt aan waar goed onderwijs en onderzoek toe leidt: een nieuwe blik op de wereld.
Ook onderbelicht is waarom je eigenlijk de Nederlandse taal zou willen versterken – anders dan om buitenlandse studenten af te schrikken, wat de UNL, in navolging van de politiek, toch ook wel wil. Maar dat is vooral een argument tégen het Engels, niet zozeer vóór het Nederlands.
Voor de UNL lijkt taalkeuze neer te komen op: als je wilt dat mensen buiten Nederland je verstaan, dan praat je Engels; als je wilt dat ze je niet verstaan, dan praat je Nederlands. Maar taalkeuze gaat over veel meer dan dat. De taal die we aan de universiteit spreken, bepaalt mede wát we aan die universiteit doen.
Bestuurskundige Mark Bovens gaf onlangs in het Utrechtse universiteitsblad een voorbeeld. In Nederland wordt meer onderzoek gedaan naar de Europese Unie dan naar lokaal bestuur. Dat is jammer voor de Nederlandse burger, want voor burgers is de lokale overheid veel belangrijker dan de EU. Maar voor onderzoek naar Nederlandse gemeentebestuur moet je Nederlands kennen. Internationale staf of studenten zullen dat onderzoek dus niet snel doen. En ook Nederlandse staf zal wel wijzer wezen: die wordt geacht in Engelstalige bladen te publiceren, en daar lezen ze liever thema’s die internationaal relevant zijn – zoals de Europese Unie.
Met de taal kies je ook de inhoud. Het universitaire taaldebat zou daarom wel iets minder mogen gaan over wie ons moet kunnen verstaan, en iets meer over waar we het als onderzoekers en studenten over willen hebben.