Koffie en thee zijn niet meer toegestaan vanwege… geluidsoverlast?
Verschenen in Trouw, 16 december 2023
Afgelopen week hadden we op het werk ons jaarlijkse ‘kerstcolloquium’: een bijeenkomst van anderhalf uur met een stuk of acht korte en (naar academische maatstaven) ludieke lezingen over uiteenlopende thema’s, liefst enigszins gerelateerd aan de decemberfeesten. Na afloop is de kerstborrel, vooraf zijn er koffie, thee en koekjes. Althans, die waren er in voorgaande jaren. Dit jaar stonden er bij aanvang alleen flessen water klaar, wat nu niet direct een feestelijk eindejaarsgevoel oproept.
Bezuinigingen, dacht de collega tegen wie ik klaagde. Omdat alles en vooral het personeel aanzienlijk duurder is geworden, komen we op de universiteit nu al geld tekort – en dan moet het kabinet-Wilders nog beginnen.
Maar toen ik het navroeg bij de colloquiumorganisatie bleek het toch anders te liggen. Van hogerhand was verordonneerd dat er in de betreffende zaal geen koffie en thee meer geserveerd mocht worden vanwege geluidsoverlast. Sterker nog, eigenlijk mocht er helemaal niet meer gecaterd worden, maar water, vooruit, dat kon dan net.
Geluidsoverlast. Om dat argument te begrijpen, moet u iets weten over de indeling van het Utrechtse Academiegebouw, waar ons kerstcolloquium altijd plaatsvindt. Onze bijeenkomst was in de Belle van Zuylenzaal. Een zaal waarin, anders dan de naam doet vermoeden, aan de muren vooral portretten van Belangrijke Mannen hangen.
Recht daarboven is de Senaatszaal, met nog veel meer portretten van Belangrijke Mannen en, het moet gezegd, als je goed zoekt ook een paar vrouwen. De Senaatszaal is een belangrijke zaal: hier verdedigen alle Utrechtse promovendi in het openbaar hun proefschrift. Een feestelijke ceremonie die, terecht, met de nodige plechtigheid omgeven is. En blijkbaar werd die plechtigheid de laatste jaren regelmatig doorbroken door geklingel van koffielepeltjes en gekraak van koekjes, afkomstig van een verdieping lager.
En dus mag er bij bijeenkomsten in de zalen onder de Senaatszaal geen catering meer besteld worden. En eigenlijk is het ook niet de bedoeling dat er tijdens die bijeenkomsten gepauzeerd wordt, begreep ik – dan gaan mensen op de gang met elkaar staan praten, en ook dat verstoort de promotieceremonies.
Geen catering, geen pauzes. Ik kon bijna niet geloven dat iemand zo’n beleid zou verzinnen. En, moet ik toegeven, ik heb het uit tweede hand, dus wie weet, misschien is het ook niet zo. Tegelijkertijd: als ze ergens zoiets bedenken, dan aan de universiteit.
Het is beleid dat past bij een misleidend ideaalbeeld van de wetenschapper als geniale geest; als wandelend brein; als iemand die nadenkt, en verder niets. Maar wetenschappers zijn net mensen, en dus hebben ze naast een geest ook een lichaam. Dat lichaam heeft honger en dorst, het raakt vermoeid, het kan ziek worden, of geblesseerd raken. Dan moet het eten, drinken, uitrusten of herstellen.
Wie doet alsof wetenschappers uitsluitend hun hersenen zijn, stapt al snel over die behoeftes heen. Aan de universiteit zie je dat voortdurend gebeuren. Docenten die de pauzes tijdens college inkorten, of zelfs helemaal overslaan. Hoogleraren die promovendi duidelijk maken dat het niet de bedoeling is dat ze al hun vakantiedagen opnemen. Onderzoekers die lopend lunchen, onderweg van het ene overleg naar het andere. Leidinggevenden die suggereren dat je je zwangerschapsverlof zou moeten gebruiken om een subsidieaanvraag te schrijven.
Het is voor iemand met een gezond lichaam al lastig vol te houden – ik herinner me een collega die slokdarmklachten kreeg omdat ze de tijd niet had haar brood te kauwen voor ze het doorslikte. Voor iemand met een chronische ziekte of een beperking is de manier waarop de universiteit lichamelijke behoeftes negeert bijzonder belemmerend.
En de wetenschap zelf wordt er ook niet beter van. Met honger, dorst, pijn of vermoeidheid kun je minder goed denken – dat weet iedereen. Of bijna iedereen dan: alleen aan de universiteiten beseffen we dit nog niet. We zijn, vrees ik, te uitgeput om het te kunnen snappen.