Veni, Vidi, Vici? De beste ideeën komen lang niet altijd bovendrijven
Verschenen in Trouw, 3 december 2022
Hoe verdeel je onderzoeksgeld? In theorie is het simpel, het geld moet naar de beste onderzoekers en de mooiste ideeën. Maar in de praktijk is het lastig, want wie zijn de beste onderzoekers, en wat zijn de mooiste ideeën? Hoe meet je kwaliteit?
Daar denken ze bij ’s lands belangrijkste onderzoeksfinancier NWO veel over na. NWO verdeelt jaarlijks bijna 1 miljard euro aan subsidiegeld, via allerlei verschillende programma’s.
Het belangrijkst is het talentenprogramma: subsidies voor ‘talentvolle, creatieve onderzoekers’ in verschillende loopbaanfases, met de tamelijk onbescheiden namen Veni, Vidi en Vici. Sommige onderzoekers verwerven ze in de loop der jaren alle drie; ik ken er zo eentje, en hij noemt zich nu Caesar-fellow.
Veni’s, Vidi’s en Vici’s bepalen carrières. Zonder de Veni die ik in 2016 kreeg, was ik nooit gekomen waar ik nu ben. Na de toekenning werd ik een tijd lang regelmatig voorgesteld als ‘dit is Hieke, ze heeft een Veni’ – en dan wist iedereen meteen dat ik een excellente wetenschapper was. Helaas is dat effect weggeëbd; mijn Veni-halo is uitgedoofd. Tijd, kortom, om een Vidi aan te vragen.
Dus verdiep ik me in de aanvraagprocedure. Die is de afgelopen zes jaar nogal veranderd. Neem bijvoorbeeld het cv, een belangrijk onderdeel van de aanvraag. In 2016 kreeg ik een lijst verplichte kopjes, zoals ‘internationale activiteiten’, ‘subsidies en prijzen’ en ‘gesuperviseerde academische staf’ – de laatste zelfs met een voorgedrukt tabelletje.
Uiteraard was er ook een kopje ‘output’, waar ik ál mijn publicaties moest opgeven, in voorgeschreven categorieën. Alles wat geen wetenschappelijk boek of artikel was, viel in de categorie ‘anders’, onderaan de lijst.
Tegenwoordig werkt NWO met een ‘narratief cv’: je mag anderhalf A4’tje vullen met een lopend verhaal over je loopbaan tot nu toe, waarbij je zelf kiest waar je de nadruk op wilt leggen. De outputlijst bestaat ook nog, maar biedt nu veel meer ruimte voor dingen die geen wetenschappelijke boeken of artikelen zijn.
Podcasts, krantencolumns, medische behandelrichtlijnen, databases, lesmethodes – alles mag, als het maar een vorm van output is die ‘voorkomt in uw discipline’. Daarnaast mag je nog maar tien dingen op de outputlijst zetten, een mooie prikkel om mensen te stimuleren tot kwaliteit in plaats van kwantiteit.
De nieuwe criteria benaderen meer dan de oude mijn idee van wetenschappelijke kwaliteit. Maar een belangrijk nadeel lossen ze niet op: er zit altijd enige willekeur in de subsidietoekenning. Natuurlijk, sommige aanvragen zijn duidelijk beter dan andere. Maar heel veel aanvragen zijn gewoon heel goed en de keuze daartussen hangt vaak meer af van toevalligheden dan van kwaliteit.
Daar doe je niets aan zolang er niet genoeg geld is om álle goede aanvragen te honoreren. Waar je wel iets aan kunt doen: het halo-effect van de gehonoreerde aanvraag. Nu is de redenering vaak: zij heeft een Veni (of Vidi, of Vici), ze moet wel een betere onderzoeker zijn dan haar collega’s zonder Veni.
Maar stel nou dat NWO, waar ze een bewonderenswaardige bereidheid tot vernieuwing hebben, de laatste selectiestap zou vervangen door loting? Je haalt eerst de slechtste aanvragen eruit, honoreert dan de aanvragen van de buitencategorie, en tussen de uitstekende aanvragen die dan overblijven, loot je.
Het is al vaker geopperd, begin deze week nog door Marie-José van Tol, voorzitter van De Jonge Akademie, in een debat met Marcel Levi, de baas van NWO. Maar Levi vindt loten ‘de eer van NWO te na’. Immers, loten betekent dat NWO toegeeft niet op kwaliteit te kunnen selecteren.
Dat klopt. Maar NWO zou er juist eer in kunnen stellen dat te erkennen. Het zou de onderzoekers die buiten het galeischip vallen enorm helpen als niemand meer kan ontkennen dat het wel of niet krijgen van een subsidie meer zegt over iemands geluk, dan over haar kwaliteiten als onderzoeker.