We draaien weer overuren, maar nu in fantastische zalen
Verschenen in Trouw, 12 september 2021
Voor het eerst in bijna twee jaar stond ik weer in een collegezaal. En wat voor een. Een ‘werkgroepruimte met hybride functie’, bedoeld voor onderwijs waarbij sommige studenten in de zaal zitten, en andere niet. De studenten-in-de-zaal kunnen de studenten-op-afstand zien op een groot scherm, en de studenten-op-afstand kunnen de studenten-in-de-zaal, en mij, zien via een camera die ik met bedieningspaneel of voetpedaal kan richten op mijzelf, mijn powerpoint, het bord, of de studenten in de zaal.
Volgens de universiteit zijn de ruimtes ontwikkeld in een ‘unieke integrale samenwerking’ tussen onderwijskundigen, technici, docenten en faculteiten. Die samenwerking heeft gewerkt, want de werkgroepruimtes zijn precies wat we nodig hebben voor het nieuwe oude normaal, waarin niet alle studenten altijd in de collegezaal kunnen zijn.
En het mooiste is: de ruimtes waren er gewoon. Mijn collega’s en ik hadden er niets voor hoeven doen. Geen voorstel schrijven, geen aanvraag indienen, geen verantwoordingsformulier invullen, geen budget zoeken, geen vakantiedagen inleveren, geen overuren maken – we kregen gewoon zomaar wat we moesten hebben om ons werk te kunnen doen.
Een vervreemdende ervaring. Meestal doen we namelijk ons werk zonder dat we krijgen wat we nodig hebben. Onderzoekstijd, assistentie voor het nakijkwerk, een extra docent omdat er weer meer studenten zijn – we kunnen niet zonder, maar vaak moeten we wel, omdat het geld op is. Het hoger onderwijs komt structureel geld tekort. Een miljard per jaar, ongeveer: de universiteiten 800 miljoen, de hogescholen 200 miljoen. En dan is er voor de universiteiten ook nog een eenmalige investering nodig van 300 miljoen om achterstanden weg te werken. De accountants van PricewaterhouseCoopers rekenden het eerder dit jaar voor in hun rapport over de bekostiging van mbo, hoger onderwijs en onderzoek, opgesteld op verzoek van de minister. En sinds PwC het zegt, gelooft iedereen het.
Het gekke is: ook al hebben we veel te weinig geld om te kunnen doen wat we moeten doen, toch doen we het. We sturen nooit studenten naar huis. We geven onze colleges, doen ons onderzoek, kijken tentamens na, schrijven onze artikelen, organiseren conferenties, lezen scripties en bieden een luisterend oor aan studenten die al een halfjaar op de wachtlijst staan voor de studentenpsycholoog. Maar ergens moet dat missende miljard betaald worden. Dat gebeurt vooral door jonge, tijdelijke werknemers, die de universiteit draaiende houden door hun tijd en hun gezondheid in te leveren.
Dat houdt een keer op. En al hield het niet op: een systeem dat draait op structurele uitbuiting van de kwetsbaarste werknemers lijkt me moreel onwenselijk. Het moet anders.
Dat is geen nieuw geluid. Je hoorde het dit jaar van verschillende rectoren en bestuursvoorzitters bij de opening van het academisch jaar. Maar het hardst klonk het op het Pieterskerkhof in Utrecht, waar vakbonden en actiegroepen de Ware Opening van het Academisch Jaar organiseerden. Hoogleraar-spreekstalmeester Remco Breuker opende de bijeenkomst met de opmerking dat er veel veranderd was sinds de vorige Ware Opening in 2019, maar niet de structurele onderfinanciering. Wel veranderde de werkdruk: die nam toe.
Vervolgens waren er prijzen, want aan de universiteit houden we nogal van ranglijsten. De meeste tijdelijke contracten, de grootste gendergap, het meest massale onderwijs, het duurste college van bestuur, de meeste beurspromovendi. Allemaal goed voor een glanzend dubbeltje, waarmee de prijswinnende instelling prinsheerlijk op de eerste rang kan gaan zitten.
Tot slot kwam demissionair minister Van Engelshoven langs, om de belangrijkste eis in ontvangst te nemen: 1,1 miljard erbij. Vond de minister eigenlijk een uitstekend idee. Maar ja, demissionair, geen grote beslissingen, niet aan ons, volgend kabinet, formatie.
U begrijpt, ook dit collegejaar staan er weer volop jonge docenten met tijdelijke contracten overuren te draaien.
In fantastische zalen, dat wel.